Uncategorised
Lettertypes/grootte

De toekomst van onze pensioenen

 

 Inleiding.

In België heeft iedereen recht op een wettelijk pensioen, de zogenaamde 1ste pijler.  Dit pensioen komt tot stand via het zogenaamde repartitiesysteem van de sociale zekerheid, gebaseerd op solidariteit tussen de generaties: de actieve bevolking betaalt de pensioenen van de huidige gepensioneerden via bijdragen (van de werknemers en werkgevers) en een staatsfinanciering. Het betaalde bedrag hangt af van de gezinssituatie, het aantal gewerkte jaren, het loon en het statuut gedurende de gewerkte jaren.  We moeten evenwel een onderscheid maken tussen het pensioensysteem van de contractuele personeelsleden en dat van de statutaire personeelsleden, want voor deze laatste categorie gaat het om een uitgesteld loon, eerder dan om een pensioen strikt genomen. Dit onmiddellijk na de oorlog ingevoerde systeem wordt evenwel vaak onder vuur genomen door de neoliberale stromingen, die de haalbaarheid van de financieringswijze ervan (in het bijzonder de patronale bijdragen) in vraag stellen, zich vaak in onheilspellende bewoordingen uitlaten om hun standpunten te verdedigen: “het wettelijke pensioen alleen zal niet volstaan om uw oude dag te betalen”, “door de vergrijzing van de bevolking wordt het systeem onbetaalbaar”, “het systeem is niet langer houdbaar want het kan niet meer worden gefinancierd”, … en in deze zin dan ook al het mogelijke doen om het wettelijke pensioen te wijzigen.

Bovendien stelt het bank- en verzekeringswezen, aangetrokken door het rendement dat deze winstgevende markt zou kunnen opleveren, oplossingen voor om het wettelijke pensioen aan te vullen. We spreken dan van een aanvullend pensioen, of zogenaamde 2de pijler, opgebouwd door de werkgevers en werknemers, en dat in België op fiscaal vlak wordt gestimuleerd. Vaak gaat het om een groepsverzekering of een pensioenfonds. Een stijgend aantal bedrijven en openbare besturen stellen deze formule voor, een formule die echter geen wettelijke verplichting is. Het bedrag mag uitgekeerd worden in de vorm van kapitaal of lijfrente. Onthoud evenwel dat dit systeem is ingevoerd om het plafond van het wettelijke pensioen voor de hoogste lonen te laten verdwijnen en slechts voor een kleine minderheid van begunstigden, die reeds de beste wettelijke pensioenen genieten, daadwerkelijk een aanvulling is. Voor de meerderheid van de contractuele personeelsleden vertegenwoordigt dit aanvullende pensioen niet meer dan een fooi …. Overigens dient onderstreept te worden dat deze privésystemen een enorm verlies aan belastinginkomsten voor de federale regering vertegenwoordigen, evenals aan bijdragen (in vergelijking met wat wordt ingehouden op de lonen). En tot slot mag niet vergeten worden wat tijdens de economische crisis van 2008 met deze pensioenfondsen is gebeurd. Vandaag blijken de Amerikaanse pensioenfondsen nog altijd niet in staat om hun beloftes na te komen …

Naast dit alles bestaat sinds kort een 3de pijler, nl. het persoonlijke en individuele pensioensparen, dat eveneens fiscaal wordt aangemoedigd met belastingvoordelen. Er is zelfs een 4de pijler, het persoonlijke spaargeld, dat geen recht geeft op andere voorrechten.

De basiswetgeving voor de Belgische ambtenaren is de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. Deze wet stoelt op principes uit een decreet dat teruggaat tot de Franse revolutie en stelt dat de overheid een pensioen moet betalen en dat het voor de betrokken persoon om een recht en voor de overheid om een plicht gaat. Aan de hand van dit decreet wordt een loopbaan van 30 dienstjaren en een minimumleeftijd van 50 jaar ingevoerd. Tijdens de Hollandse periode wordt een gelijkaardig stelsel toegepast dat sterke gelijkenissen vertoont met wat de Belgische wetgever vervolgens invoert met de wet van 1844. Het pensioen wordt toegekend op de leeftijd van 60 jaar en na een volledige loopbaan van 40 dienstjaren. Het pensioen wordt ook gefinancierd door inhoudingen op de ambtenarenwedden. Dit recht wordt niet opgebouwd door de ambtenaar zelf, maar toegekend door de administratie, die de ambtenaar tewerkstelt. Aangezien het pensioen als een uitgesteld loon wordt beschouwd, wordt het dus altijd individueel berekend. Dit begrip van uitgesteld loon ligt gevoelig en blijft een van onze hoofdeisen. Dit betekent inderdaad dat dit pensioen geen extraatje van de werkgever aan de ambtenaar vormt, maar wel degelijk deel uitmaakt van het loon en dus evenmin een budgettaire variabele is.

Het feit dat de pensioenen gefinancierd worden door een “inhouding” op loon, die dus in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de “loonkost”, vormt een essentieel element in alle hervormingen, of het nu gaat om de hervorming van de financiering van de sociale zekerheid of om hervormingen van de pensioensystemen als dusdanig.

Focus op het pensioenstelsel van de personeelsleden van de lokale besturen.

België telt 370.000 van degelijke personeelsleden en dit stelsel verschilt naargelang de personeelsleden al dan niet vast benoemd zijn: de statutaire personeelsleden genieten een pensioenstelsel van de openbare sector, dat uitsluitend gefinancierd wordt door de lokale besturen (1) door middel van bijdragen vanuit de statutaire loonmassa, terwijl de contractuele personeelsleden een werknemerspensioen genieten, van de privésector dus, gespijsd door de RSZ-bijdragen (globaal beheer).

Door de overmatige contractualisering (2) van het openbare ambt zonder aanpassing van de financieringswijze van het statutaire pensioenstelsel, blijkt het alsmaar moeilijker om de overheidspensioen verder te financieren, aangezien de statutaire personeelsleden in de lokale besturen over hun eigen pensioenfonds beschikken, waarin uitsluitend zijzelf bijdrage storten, terwijl de contractuele personeelsleden aan een ander stelsel (RSZ) bijdragen. Als minder personen bijdragen om de pensioenen van de statutaire personeelsleden te financieren , dan worden deze pensioenen de facto onbetaalbaar. Deze contractualisering is niet het resultaat van tegenspoed, toeval of enig ander extern element. Het zijn politieke keuzes om de benoemingen te beperken of uit te stellen in de tijd die de onzekerheid van dit systeem in de hand werken. Dit is geen nieuw gegeven: in 1995 telden de Belgische gemeenten 46,40% contractuele personeelsleden; in 2018 al 67,40% (in VTE). In de Belgische OCMW’s is het aantal VTE van 60,10% in 1995 naar 79,2°% in 2018 gestegen. Deze contractualisering is tevens een voorwendsel om onze pensioenen in neerwaartse zin te nivelleren. Dit moet stoppen.

Evolutie: tot 1 januari 2012 (3) was de financiering van de pensioenen van de lokale statutaire personeelsleden gebaseerd op het principe van strikte solidariteit onder lokale besturen. Om het hoofd te kunnen bieden aan de onder-financiering van deze groepen, als gevolg van de overmatige contractualisering, de laattijdige benoemingen, het gebrek aan solidariteit,…beslist de wetgever vanaf 2012 bakens uit te zetten via een responsabiliseringsstelsel. Hierbij komt nog een regulariseringsbijdrage (bij laattijdige vaste benoeming van de personeelsleden), tot aan de hervorming van 30 maart 2018 (4).

Daarnaast is voor de contractuele personeelsleden de mogelijkheid van een aanvullend pensioen ingevoerd: sinds 2007 kunnen alle lokale overheden - ondanks het feit dat onze sector zich niet akkoord heeft verklaard - een groepsverzekering (2de pijler) nemen  voor het contractuele personeel.

De hervorming van 30 maart 2018 brengt ook veel wijzigingen met zich, waaronder: 

  • Het “gemengde pensioen”: het lokale overheidspensioen neemt nog uitsluitend de als vast benoemd ambtenaar gepresteerde diensten in aanmerking. De contractuele diensten openen wel het recht op een pensioen van de privésector. Deze regel geldt uitsluitend voor de benoemingen vanaf 1 december 2017.
  • De 2de pijler: de federale overheid voorziet een financiële aanmoediging ter bevordering van de 2de pensioenpijler ten gunste van de lokale contractuele personeelsleden, via een vermindering van de responsabiliseringsbijdrage (ter waarde van de helft van de kostprijs van de 2de pijler). Het Waalse Gewest voorziet eveneens een stimulans (5). Van de 679 lokale overheden, die er aanspraak konden op maken, hebben er 170 gereageerd, dus ongeveer 25%, voor een bedrag van 2.788.000 euro (6). Het Vlaamse Gewest en de sociale gesprekspartners hadden reeds in 2009 een akkoord bereikt over de invoering van een 2de pijler. Een meerderheid van Vlaamse lokale entiteiten doet reeds een beroep op dit systeem, terwijl Brussel deze kwestie nu pas onder de loep neemt….

Deze maatregelen, die alleen die entiteiten ten goede komen, die deze privé-aanvullingen op het wettelijke pensioen (7) hebben ingevoerd, leiden tot een heuse overheveling van lasten tussen Gewesten en lokale besturen en tot minder solidariteit… Het gaat hier enkel om een herverdeling van de lasten van de lokale overheden, die over de financiële middelen voor een 2de pijler beschikken, en van diegenen, die het “spel” niet voldoende hebben “meegespeeld” en nu een responsabiliseringsbijdrage verschuldigd zijn aan diegenen, die deze 2de pijler niet hebben ingevoerd en / of aan diegenen, die altijd goede leerlingen zijn geweest op het vlak van solidariteit en pensioenen.

Een aantal pensioencijfers in België: Brutobedragen in euro

Gemiddeld maandelijks pensioen in 2016.

Waarom een resolutie over de pensioenen?

De pensioenen, evenals de geldsommen die borg staan voor de betaling ervan, liggen regelmatig onder vuur en zijn in de loop der jaren meermaals hervormd.

En dit zowel door liberale als door sociaal-democratische en socialistische regeringen.

  • In 2003 neemt de regering Verhofstadt het pensionfonds van Belgacom (5 miljard euro) over om de federale begroting in evenwicht te krijgen.
  • In 2012 trekt de regering Di Rupo de pensioenleeftijd op van 60 naar 62 jaar en de loopbaanvoorwaarde van 35 naar 40 jaar.
  • In 2017 geeft het programma van de regering Michel in het hoofdstuk “pensioen -berekening” aan dat de regering, in nauw overleg met de sociale partners en het nationaal pensioencomité, een wettelijke basis zal uitwerken die uiterlijk in 2030 zal worden toegepast om het pensioen te berekenen aan de hand van een systeem met punten.

Vervolgens zet de hervorming Bacquelaine het door de regering di Rupo gestarte werk voort en wordt de wettelijke pensioenleeftijd opgetrokken naar 66 jaar in 2025 en naar 67 jaar in 2030. Het is dus de regering Michel die de pensioenleeftijd op 67 jaar legt. De voorwaarden om vervroegd met pensioen te gaan, om eindeloopbaanvoorwaarden of een brugpensioen en tijdskrediet te genieten, worden verstrengd.  De belofte om het werk werkzamer te maken, wordt daarentegen niet nagekomen, evenmin als de belofte om de werknemers met een zwaar beroep het recht te verlenen om vroeger met pensioen te gaan.  Dat het minister Bacquelaine niet gelukt is om zijn pensioen met punten te laten stemmen tijdens deze legislatuur, is momenteel het enige positieve punt in heel dit pensioendossier.

En laten we niet vergeten dat hiernaast ook een poging is ondernomen om het pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid te schrappen: de overwogen hervorming zou de mogelijkheid van pensionering schrappen en vervangen door een systeem dat sterkt gelijkt op dat van het stelsel van arbeidsongeschiktheid en invaliditeit, waarbij het aantal op te bouwen ziektedagen zou beperkt worden tot een jaar en het tijdens het ziekteverlof ontvangen inkomen na een maand zou verminderen van 100% tot 60% van de bezoldiging van het personeelslid. Met andere woorden, in plaats van een stelsel van gewaarborgd loon, dat eigen is aan het statutaire personeel, zou geopteerd worden voor een stelsel afgestemd op de voorwaarden van de privésector, waarbij de werkgever de eerste maand 100% ten laste zou nemen en nadien een ziekte-uitkering van 60% van de bezoldiging zou worden betaald. Na een jaar zou het personeelslid ambtshalve onderzocht worden door MEDEX en indien hij ongeschikt wordt geacht om het werk te hervatten, zou hij niet met pensioen worden gestuurd, maar wel in invaliditeit, ten laste van het RIZIV.

Wat is een pensioen met punten?

In het regeerakkoord Michel van 2014 staat dat: “de regering, in nauwe samenwerking met de sociale partners en het nationaal pensioencomité een wettelijke basis zal uitwerken, die uiterlijk in 2013 van kracht zal worden, om de pensioenen te berekenen aan de hand van een systeem met punten, systeem dat de opgebouwde rechten correct zal weerspiegelen.

Dit systeem met punten stoelt op de volgende formule:

Pensioen = (aantal punten)  x  (waarde van het punt)

Het aantal punten hangt af van de verhouding tussen het individuele beroepsinkomen of het individuele loon en het gemiddelde loon van de actieven in het specifieke stelsel, en van de duur van de individuele loopbaan in vergelijking met de referentieloopbaan in dit specifieke stelsel.

De referentieloopbaan kan variëren, maar de wijzigingen leiden tot het behoud van hetzelfde pensioenaandeel. De waarde van het punt is bepaald in functie van het gemiddelde looninkomen van de actieven op het moment waarop het pensioen wordt opgenomen in het specifieke stelsel en weerspiegelt dus de intergenerationele solidariteit tussen de actieve bevolking en de gepensioneerden. Dit resultaat wordt bekomen door de herinvoering van de – budgettair neutrale – loonherwaardering gekoppeld aan de loonstijging.

Uiteraard vormt het budgettaire aspect het sleutelelement van deze verklaring!

Dit betekent niet meer en niet minder dat de waarde van de pensioenpunten, dus in fine van het pensioenbedrag, zal afhangen van de economische toestand, maar vooral van de begrotingsbeslissingen van de regeringen.

Welke syndicalist zou in deze context naïef genoeg zijn om te geloven dat dit pensioen met punten geen programmapunt van de volgende regering zal uitmaken?

Waarom maken regeringen van blijkbaar verschillende, zelfs tegengestelde politieke strekking, werk van identieke en aanvullende hervormingen? De klassieke uitleg over de vergrijzing van de bevolking en het “structurele tekort” van de financiering van de sociale zekerheid werkt niet meer. Wij stellen dat de sociale zekerheid niet structureel verlieslatend is, maar wel al decennia lang het doelwit is van een door alle in de Wetstraat 16 opeenvolgende regeringen georganiseerde roofbouw via vooral patronale sociale bijdrageverminderingen.

En het is deze roofbouw die de betaling van de pensioenen in gevaar brengt.

De internationale context.

In het raam van deze resolutie moeten we ook even kijken naar de internationale context waarin deze verschillende en vooral zo gelijkaardige pensioenhervormingen passen.

Ter informatie volgen hierna enkele cijfers over de komende pensioenenevolutie op Europees niveau:

LAND

VERTEKLEEFTIJD

VOORIENE GELEIDELIJKE OPTREKKING

Duitsland

65 jaar en 7 maanden

tot 67 jaar in 2029

Oostenrijk

mannen: 65 jaar

vrouwen: 60 jaar

tussen 2024 en 2033, geleidelijke optrekking van de pensioenleeftijd van de vrouwen om dezelfde leeftijd als de mannen te bereiken

België

65 jaar

66 jaar vanaf februari 2025

67 jaar vanaf februari 2030

Bulgarije

mannen: 64 jaar en 1 maand

vrouwen: 61 jaar en 2 maanden

tot 65 jaar, in het tempo van + 1 maand/jaar voor de mannen

+ 2 maanden voor de vrouwen tot 2029, daarna + 3 maanden/ jaar vanaf 2030

Kroatië

mannen: 65 jaar

vrouwen: 62 jaar 4 maanden

de pensioenleeftijd van de vrouwen en mannen wordt geleidelijk opgetrokken met 4 maanden per kalenderjaar vanaf 2028, om 67 jaar te bereiken op 1 januari 2033.

Denemarken

65 jaar en 6 maanden

tot 67 jaar tussen 2019 en 2022, dan 68 jaar in 2030

Spanje

65 jaar of 65 jaar en 6 maanden (in functie van de verzekeringsduur)

tot 2017, optrekking van de verzekeringsduur nodig om op 65 jaar te vertrekken (38 jaar en 6 maanden bijdragen). Indien onvoldoende bijdragen duur wettelijke pensioenleeftijd verschoven tot 67 jaar (+ 2 maanden/jaar)

Estland

63 jaar en 6 maanden

tot 65 jaar in 2026

Finland

63 jaar en 3 maanden

tot 65 jaar in 2027, in het tempo van + 3 maanden/ jaar

Hongarije

64 jaar voor de verzekerden geboren in 1965

tot 65 jaar in 2022 voor de verzekerden geboren in 1957 (+ 6 maanden/jaar)

Ierland

66 jaar

Tot 67 jaar in 2021 en 68 jaar in 2028

Letland

63 jaar en 6 maanden

tot 65 jaar in 2025 (+ 3 maanden/ jaar)

Liechtenstein

65 jaar

 

Litouwen

mannen: 63 jaar en 10 maanden

vrouwen: 62 jaar en 8 maanden

tot 65 jaar in 2026 in het tempo van + 4 maanden/per voor de vrouwen

+ 2 maanden voor de mannen

Luxemburg

65 jaar

 

Nederland

66 jaar en 4 maanden

tot 67 jaar en 3 maanden in 2023

Republiek Tsjechië

mannen: 63 jaar en 6 maanden

vrouwen: van 59 jaar en 2 maanden tot 63 jaar en 2 maanden ( in functie van het aantal kinderen)

tot 65 jaar in het tempo van +2 maanden /jaar voor de mannen

+ 6 maanden/jaar voor de vrouwen om de pensioenleeftijd van de mannen te bereiken (vervolgens  + 2 maanden)

Roemenië

mannen: 65 jaar

vrouwen: 61 jaar

vrouwen/ tot 63 jaar in 2030

Verenigd Koninkrijk

65 jaar

tot 66 jaar on oktober 2020

Slovakije

62 jaar en 6 maanden

geleidelijke optrekking in functie van de evolutie van de levensverwachting

Als we op basis van deze resolutie onze eisen willen uitschrijven en onze strijd willen voeren, dan moeten we ook de Europese tekst onder de loep nemen, die aan de basis ligt van deze hervormingen, nl. het “Witboek” van de Europese commissie, met als titel “Een strategie voor adequate, zekere en houdbare pensioenen”.

Het is maar door deze verschillende elementen in aanmerking te nemen en aan een analyse te onderwerpen, dat we onze standpunten kunnen bepalen en de strijd kunnen aangaan om de belangen van de werkende klasse te verdedigen.

Wat met de financiering van de sociale zekerheid, en dus van de pensioenen?

In 2017 zet de regering Michel een grote stap met de hervorming van het financieringssysteem van de sociale zekerheid. De sociale partners worden betrokken bij deze hervorming om de beheersorganen van de instellingen van de verschillende sectoren van de sociale zekerheid, paritaire organen te verplichten de door de regering opgelegde hervorming door te voeren op straffe van vermindering of wegvallen van de noodzakelijke financiële middelen.

Als deze organen de hervormring toepassen, werken ze dus de facto mee aan de afbouw van de sociale zekerheid.

Het gaat hier dus niet om demografische verschuivingen - ook al ontkennen we die niet – maar wel om doelbewuste en doordachte politieke keuzes.

En als het over pensioenen gaat, kan niet ontkend worden dat de levensverwachting in goede gezondheid sinds kort stagneert of afneemt. De levensverwachting zonder ongeschiktheid, d.w.z. zonder “beperking in de dagelijkse activiteiten” ligt op 64,1 jaar voor de vrouwen en op 63,5 jaar voor de mannen.  Zo wordt het moeilijk om mensen, die niet meer kunnen werken, de mogelijkheid te bieden om in goede gezondheid een punt te zetten achter hun beroepsleven. Door de pensioenleeftijd op te trekken en het brugpensioen aan banden te leggen, vallen ze in ziekteverlof. Waar zit dan de besparing?

  • Het systeem voor de financiering van het pensioen voor het lokale statutaire personeel is het enige systeem dat door de betrokken sector volledig zelf wordt gefinancierd en waarin noch de federale staat, noch het gewest bijdraagt.
  • Momenteel is slechts 33,5% van de lokale personeelsleden vast benoemd (30,1% in het Waalse Gewest). De andere personeelsleden zijn contractuele personeelsleden (al dan niet gesubsidieerd: in het Waalse Gewest is meer dan 1 op de drie gesubsidieerd contractueel – 35,6% om precies te zijn).
  • Datum van inwerkingtreding van de wet van 24 oktober 2011
  • Vgl. hieronder
  • Vgl. omzendbrief van 29 juni 2018. Premie toegankelijk voor alle Franstalige lokale besturen, met uitzondering van de politiezones en de hulpverleningszones
  • Vereniging van steden en gemeenten in Wallonië. Stand van zaken in de financiering van de pensioenen van de lokale personeelsleden, Katlyn Van Overmeire en Luigi Mendola, februari 2020.
  • De financiering van het solidariteitspensioenfonds stoelt op een gesloten envelop en dus worden de responsabiliseringsbijdragenverminderingen die bepaalde werkgevers genieten, proportioneel verdeeld tussen de lokale besturen, die geen tweede pijler hebben ingevoerd of die er wel een hebben ingevoerd, maar die niet beantwoord aan de wettelijk voorwaarden. Zo zouden de lokale besturen die reeds enige solidariteit vanwege de andere besturen genoten (ondanks de responsabiliseringsbijdrage , dragen ze minder bij in de financiering van het systeem dan in de kosten die ze uitlokken) dan nog een bonus ontvangen, terwijl de besturen die bijdragen voor de solidariteit, geen enkele stimulans zouden ontvangen. Door de link met de responsabilisering wordt 2/3 van de lokale besturen uitgesloten van het genot van de stimulans.
  • In le Soir, Pensions: des inégalités criantes entre hommes et femmes (Pensioenen: opvallende verschillen tussen mannen en vrouwen), 28 maart 2018

 EISEN

Voor ACOD LRB-ALR-ADMI is het van essentieel belang dat de solidariteit gevrijwaard wordt. We verzetten ons tegen privatisering.

Onze eisen luiden dan ook als volgt:

  • De wettelijke pensioenleeftijd terug op maximum 65 jaar
  • Versterking van het wettelijke pensioen (1ste pijler) én de sociale zekerheid: de fiscaliteit dient dus meer dan ooit te worden hervormd (vgl. resolutie over dit thema) om de financiering van onze pensioenen te versterken.
  • De stopzetting van de toenemende contractualisering van het openbare ambt via aangepast beleid, hetzij door de afremming van de statutarisering te bestrijden, hetzij door stimuli te voorzien of de slechte leerlingen te sanctioneren.
  • Betere loonvoorwaarden voor de werknemers van het openbare sector: in plaats van overheidsgeld in private pensioenfondsen te pompen, zouden deze middelen beter besteed worden aan baremaverhogingen. Deze verhogingen zouden een driedubbele positieve weerslag hebben: betere loonvoorwaarden (sommigen spreken van zakgeld), een rechtstreekse impact op de pensioenen (aangezien het wettelijke pensioen effectief berekend wordt op basis van het loon) en de beroepen van het openbare ambt worden aantrekkelijker.
  • Een minimumpensioen van 1500 euro netto
  • Een aanpassing van de eindeloopbaan om de werklast te verlichten: verlof voorafgaand aan het pensioen, hulp- en begeleidingsmaatregelen en maatregelen om het werk te verlichten en daarnaast jonge werknemers aanwerven (CADV, tandemplan, …)
  • Werkverdeling via een collectieve arbeidsduurvermindering met behoud van loon en compenserende aanwerving (scholing van de jongeren door de oudgedienden bijvoorbeeld).
  • Een daadwerkelijke erkenning als zwaar beroep voor de personeelsleden van het openbare ambt: ongeacht het pensioensysteem, moet de lastigheid van onze beroepen in aanmerking worden genomen.
  • De federale regering moet de financiering van de pensioenen van de statutaire personeelsleden, die bijdragen in het solidariteitsfonds van de lokale besturen (gemeenten, OCMW, provincies, intercommunales, politiezones, hulpverleningszones, …) overnemen. Dit is immers het enige wettelijke pensioensysteem dat volledig door de betrokken sector zelf wordt gefinancierd en waarin noch de federale staat, noch de gewesten bijdragen.
  • Behoud en terugkeer van de verworven rechten: de gelijkgeschakelde periodes, de waardering van de diplomajaren, die nodig zijn om toegang te krijgen tot welbepaalde openbare betrekkingen, het pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid, het behoud van preferentiële tantièmes, …